Een ooggetuige uit de Tweede Wereldoorlog: Jeugdherinneringen van
Maak kennis met
Chella Beerda-van Praag
Wie is Chella Beerda?
Ik ben Chella Beerda-van Praag, geboren in Amsterdam in 1939, maar nu woonachtig in Apeldoorn. Getrouwd geweest met Taeke Beerda, die helaas al overleden is. Ik heb drie zonen en twee kleinkinderen.
Tijdens de oorlog ben ik in een gereformeerd pleeggezin grootgebracht. Ik heb een prima en goede jeugd gehad met fijne pleegouders. Alleen mijn pleegmoeder was erg bang dat ze mij kwijt zou raken, denk ik. Ik moest mij zo min mogelijk met de Joodse gemeenschap bemoeien en niet naar Joodse activiteiten of bijeenkomsten gaan. Dit wilde ze liever niet hebben. Het was zelfs zo dat met Chanoeka (dan krijgt men cadeautjes), dat ik uit school kwam en dat er een cadeautje lag voor mij. Dit was afgeleverd door het Joods Maatschappelijk Werk. Maar ik mocht het niet hebben. Ik mocht het wel bekijken. Misschien kregen zij daar de opdracht wel voor? Waarom weet ik verder niet. Na het cadeau te hebben bekeken, werd het weer teruggestuurd. Ik heb altijd heel erg goed naar mijn pleegouders geluisterd, daarom vond ik dat ook helemaal niet erg. Want ik vind het geweldig wat ze voor mij hebben betekend.
Tot op de allerlaatste dag van het sterven van mijn pleegmoeder, ben ik haar dankbaar geweest. Zelfs nu nog, want ik zit hier wel dankzij hen. Zij hebben wel hun leven gewaagd voor mij. Het blijft heel bijzonder en zelfs nu maakt het mij erg blij. Ik zit hier toch met mijn drie zonen en twee kleinkinderen.
En toen waren we nog maar met ons tweeën…
Mijn broertje Philip is, nadat mijn vader afgevoerd werd, ondergedoken bij een oom en tante. Hij zat bij een jongetje in de klas, waarvan de vader bij de NSB zat. Hij heeft Philip aan hem verraden en die heeft hem toen opgehaald. In die tijd kreeg je voor iedere aangegeven Jood 7,50 gulden, het zogenaamde “kopgeld”. Voor die tijd veel geld en dus kassa. Voor een ondergedoken Jood kreeg je zelfs 15 gulden en voor een zieke ondergedoken Jood kreeg je, geloof ik, 25 gulden.
Philip is in november 1943 geïnterneerd naar Westerbork, in februari 1944 gedeporteerd naar Auschwitz en daar 3 dagen later, op 11 februari 1944 vermoord. Het woord vermoord vind ik een heel lastig woord, maar helaas is het wel zo.
Trouwens, mijn broer Philip was 9 jaar ouder dan ik en dat was natuurlijk ook wel wat. Dat ik negen jaar later nog geboren werd. Dan ben je als ouder wel ontzettend blij. En dan zo’n kindje af te moeten staan aan je buren om het in veiligheid te brengen, dat kun je niet voorstellen hoe dat als ouder moet zijn geweest.
Een nieuw hoofdstuk
De buurvrouw heeft heel vlug iets georganiseerd met nog meer kinderen, om in het park waar wij vlakbij woonden, te gaan picknicken. Ze had allerlei hele lekkere dingen meegenomen om het voor mij maar zo gezellig mogelijk te maken. Ook had ze allerlei speeltjes mee en ik had een hele grote rode strik in mijn haar. Dit was door het verzet allemaal al besproken.
Op de één of andere manier heeft die buurvrouw iemand van het verzet ingelicht, hoe dat allemaal is gegaan weet ik niet. Want mobieltjes waren er toen natuurlijk niet. Ik was in het park aan het spelen en toen kwam er een hele lange meneer aan. Ik denk dat dit eerder kwam, omdat ik nog zo klein was. En die pakte mij bij de hand en praatte een beetje met mij. Hij wist dat ik het was in verband met de grote rode strik. En deze meneer heeft mij meegenomen. Ik vind het altijd nog wel apart dat je zomaar meegaat met een vreemde man. Hij zal iets bij zich hebben gehad of beloofd hebben, maar dat weet ik allemaal niet.
De man was lid van het verzet en die heeft mij toen gebracht bij de gebroeders Boogaard in de Haarlemmermeer. Twee vrijgezelle boeren die een grote boerderij hadden en tevens een onderduikadres waren. Hier ben ik terecht gekomen. Hier was nog een meisje van 1,5 jaar. Maar het werd er te gevaarlijk. Ik geloof dat ik er één week geweest ben. Ik ben uiteindelijk bij mijn pleegouders terecht gekomen. Toen het dus gevaarlijk werd, is mijn pleegvader gevraagd, die onderwijzer was en bijles gaf, of zij nog een meisje van 1,5 jaar in huis konden nemen. Mijn pleegouders hadden wel zo’n vastberaden geloof en het was ook gelijk goed. ‘Natuurlijk doen wij dat!’. Daar was geen nadenken bij en die hebben het meisje in huis genomen. Haar naam werd Liesje, vernoemd naar mijn pleegmoeder die Elisabeth heette, het moest zo echt mogelijk lijken.
Zo ben ik dus ook in Nieuw-Vennep terecht gekomen. Mijn naam was Chella Rachel, maar omdat het een te Joodse naam was werd ik Ellie genoemd. Ook vernoemd naar mijn pleegmoeder.
Hier ben ik dus mijn leven lang geweest. Maar na een dag of twee zijn alle onderduikers die op het onderduikadres zaten bij de gebroeders Boogaard verraden en uiteindelijk doodgeschoten behalve de twee broers. Ik ben dus werkelijk door het oog van de naald gekropen daar met dat “zusje Liesje“.
Ik heb bij mijn pleegouders een goede tijd gehad en was boos op mijn eigen moeder, omdat ze mij zomaar in de steek gelaten en weggegeven had. Want je komt op een gegeven moment ook in de pubertijd. Mijn pleegmoeder was een heel fijn mens, maar ook heel streng, waar ik zelfs wel eens een beetje bang voor was. Ik weet dat mijn eigen moeder, ik heb haar niet goed gekend, een hele lieve en zachte mama was. En zo kom je van een hele lieve, zachte mama en papa in een andere situatie terecht. Bij die boeren, dat was natuurlijk al iets wat apart was en daarna bij mijn pleegouders. Mijn naam werd veranderd. Ik sprak echt plat Amsterdams en dat moest er vlug uit. Mijn pleegouders praatte keurig, netjes Nederlands. Ook omdat mijn vader in het onderwijs zat. Dat waren gewoon hele nette mensen en zo moest ik in de kortst mogelijke tijd het plat Amsterdams afleren. Dat zou ik nu ook niet meer kunnen. Het moest allemaal zo echt mogelijk lijken. Ook mijn achternaam werd veranderd in die van mijn pleegouders. Dus voortaan heette ik Ellie van Ingen Schenau en na de oorlog werd Ellie dus Chella.
In plaats van tegen mijn eigen papa en mama, moest ik ineens tegen vreemde mensen papa en mama zeggen. Dat wilde ik niet en toen had mijn pleegmoeder het goede idee: ‘begin eerst maar eens te zeggen met oom papa en tante mama’. Ze dacht, op een gegeven moment gaat dat oom en tante er wel af. Heel slim gevonden want later werd het gewoon papa en mama.
Je went aan de situatie, ook als kind. Van die bijzondere dingen waarvan je later denkt: ‘Hoe is het mogelijk, dat je dan zo gereageerd hebt?’ Net als die man in het park, dan loop je zomaar mee?
Van mijn eigen moeder weet ik nog wel dat ze een heel mooi, klein blauw parfumflesje had, van het merk Soir de Paris. Daar rook zij altijd naar. Dat flesje heb ik toen heel vaak in mijn handen gehad en kon je mooi doorheen kijken. Mijn moeder zei dan: ‘zet dat maar gauw weer neer, want als het valt!?’
Die geur bleef ik ruiken in mijn gedachten. Toen ik bij mijn pleegouders was, kreeg mijn pleegmoeder een jurk van mijn eigen moeder via een tante van mij. Deze jurk hing in de kast en de bedoeling was om hier iets voor mij uit te maken. Een jurkje of iets dergelijks. Ik was natuurlijk ook erg vaak verdrietig om het gemis van mijn vader en moeder en dan ging ik vaak naar boven. Ik kroop in de kast bij de jurk van mijn moeder en dan wikkelde ik mij daar helemaal in om de geur van mijn moeder weer te kunnen ruiken. Zo werd ik weer rustig. Zo zie je maar wat een geur doet bij kinderen.
Na de oorlog
Na het overlijden van mijn pleegmoeder wilde ik meer over het Jodendom weten en ben ik via een maatschappelijk werkster van het JWM (Joods Maatschappelijk Werk) weer bij de Hamakor, de Joodse koffiegroep, in Apeldoorn terecht gekomen. Hier ben ik nu ruim dertig jaar lid van. Daarnaast ben ik vrijwilliger geworden en bezoek ik veel mensen, nu alweer meer dan twintig jaar. Het horen van hun verhalen doet mij erg goed.
Daarnaast ben ik zo’n vijf jaar geleden begonnen met het geven van gastlessen op basisscholen. Een paar keer per maand vertel ik in de hoogste klassen over mijn onderduikerservaring. Dit vind ik heel mooi om te doen. Ik neem dan ook allerlei spulletjes en foto’s mee, zoals het jurkje wat ik gedragen heb met de bevrijding in 1945 in Nieuw-Vennep.
Mijn pleegouders hebben in 1983 ook het Yad Vashem onderscheiding ontvangen. Dit is een onderscheiding welke op verzoek van Otto Frank werd uitgereikt. De helpers kregen de eretitel Yad Vashem toegekend: ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’. Dit is een onderscheiding voor niet-Joden die tijdens de Holocaust hun leven waagden om Joden te redden. Deze onderscheiding mag ik nu koesteren.
Kinderen kunnen soms enorm ontroerende vragen stellen, zoals ‘bent u nog boos op de Duitsers?’ of ‘Bent u nog verdrietig?’ Ook kunnen kinderen geëmotioneerd raken. Er is wel eens een meisje huilend de klas uitgelopen. Dat raakt mij natuurlijk enorm. Maar ik blijf het doen zolang het nog kan.
Er zijn onlangs, op 13 juli 2023, Struikelstenen voor mijn ouders en broer gelegd in de Molukkenstraat in Amsterdam. Voor het ouderlijke huis, wat er ook nog steeds staat. Wat heel mooi en emotioneel was. Ook was er muzikale ondersteuning bij, met onder andere mijn zoon die accordeon speelt. Zij speelden en zongen het nummer ‘Mijn Jiddische memme.’ Zo mooi.
Ik heb toen van mijn schoondochter, van Duitse komaf en een schat van een meid, weer twee flesjes van Soir de Paris gekregen. Dezelfde flesjes als die van mijn moeder. Zo bijzonder. Geen idee of het nog gemaakt wordt. Ik ben daarvoor ooit wel bij verschillende parfumeriezaken geweest, maar zonder succes. Erg jammer. Daarom ben ik zo blij dat mijn schoondochter deze flesjes heeft kunnen bemachtigen. Zo’n tastbaar en ontroerend geschenk.