Een ooggetuige uit de Tweede Wereldoorlog: Jeugdherinneringen van
Maak kennis met
Paula Stijkel-Wiessner
Een klein stukje voorgeschiedenis.
De vader van Paula’s moeder, de heer G. Peters, werkte in Den Haag voor Koningin Wilhelmina en werd overgeplaatst naar Paleis Het Loo en zo kwam het gezin Peters in Apeldoorn terecht. Paula’s vader, de heer Paulus C. Wiessner, werd geboren in Middelburg, maar getogen in Apeldoorn.
In Apeldoorn ontmoeten de ouders van Paula elkaar en huwden in 1926 op Paleis Het Loo. Kort na het huwelijk vertrok het kersverse echtpaar naar Nederlands – Indië. In 1926 trad de heer Wiessner in dienst bij de N.V. Algemene Nederlandsch-Indische Elektriciteitsmaatschappij (A.N.I.E.M) in Surabaya, Oost-Java. Op Java werden de 2 oudere broers van Paula, Hans (Surabaya 28-06-1928) en Robbie (Pekalongan 08-08-1930) geboren.
In 1934 keerde het gezin Wiessner terug uit Nederlands – Indië, omdat de heer Wiessner op koninklijk verzoek in dienst kwam van hare majesteit Koningin Wilhelmina. Hij nam hierbij de functie van Conciërge over van zijn schoonvader, de heer Peters. En zo werd het gezin, naast Opa en Oma Peters, ook bewoners van Paleis Het Loo.
Paula groeit op in Apeldoorn, gaat hier naar de Rijksleerschool op de Moleruslaan. Haar beste vriendinnetje was Marijke Duuring, de dochter van Gilles Pieter Duuring, de verzetsheld van Ugchelen. Na de basisschool gaat zij naar de van Kinsbergen MULO. Na de MULO volgt ze cursussen voor secretaresse, boekhouding, etc. In 1953 treedt ze in dienst van Prinses Wilhelmina en werkt voor haar als receptioniste en telefoniste.
In de jaren 50 leert Paula, haar toekomstige echtgenoot, Aldrik Stijkel kennen, waarmee zij zich in 1956 verloofd. Nadat Aldrik in 1957 zijn examen doet op de Deventer tropische en subtropische landbouwschool en een baan krijgt bij de Nederlandsche handelsvereniging (NAHV) gaat hij terug naar Congo, zijn geboorteland. Paula volgt hem 6 maanden later in februari 1958 nadat zij Aldrik met “de handschoen” trouwde. Zoon Paul wordt in 1959 in Congo geboren. In 1960 werd Congo onafhankelijk van België verklaart. Vanwege de hevige onrust in het land zijn Aldrik en Paula besloten om naar de Verenigde Staten (California) te emigreren. Zij krijgen daar hun dochter Veronica in 1961. Ze hebben 7 kleinkinderen en 2 achterkleinkinderen. Paula woont nog steeds in Ramona, California. Helaas is haar allergrootste liefde van 60 jaar na een korte ziekte in 2018 overleden. Paula woont dan al lang niet meer in Nederland, maar in haar hart draagt ze Nederland, Apeldoorn en het Koningshuis nog steeds een warm hart toe.
Bevrijding van de Veluwe heeft van Paula toestemming gekregen om haar verhaal te mogen delen hoe zij de tweede wereldoorlog op ‘haar’ paleis beleefde.
Het leven verandert…
In en rond het Paleis begon het een en ander te veranderen. Het werd een Duits ziekenhuis. Legertrucks reden af en aan en mannen in Duits uniform liepen in en uit. Een soldaat met een geweer stond op wacht voor het paleis, naast ons huis, en op verschillende andere strategische plaatsen. Op het dak waren grote rode kruisen geschilderd, waaruit bleek dat het paleis als ziekenhuis werd gebruikt. Doktoren en verpleegsters kwamen erbij. Het werd een redelijk veilige plek voor ons om te wonen. De kans was klein dat ze een ziekenhuis zouden bombarderen.
Ik verstond de Duitse taal niet, maar ze leken niet onvriendelijk. Vader had een identificatieplaatje voor me laten maken dat ik altijd moest dragen. Er werden instructies gegeven om nooit iemand iets te vertellen wat ik in ons huis hoorde.
Die eerste twee jaar gingen voorbij zonder al te veel veranderingen, toen begonnen de vliegtuigen over te vliegen. De vliegtuigen kwamen uit Duitsland en waren op weg naar Engeland om bepaalde doelen te bombarderen. Vaak moesten we in een greppel springen om dekking te zoeken als we ze boven ons hoofd zagen en hoorden schieten. Soms zagen we een vliegtuig geraakt worden en piloten eruit springen. Ik weet nog heel goed hoe bang ik was.
Mijn ouders dachten dat het veiliger zou zijn om me naar een school dichterbij huis te sturen, maar er waren tijden dat ik thuis moest blijven als we sirenes hoorden. Ik hield ervan om thuis te blijven. Ik kon nog steeds in het park spelen. Gewonde soldaten liepen er rond, sommigen met ontbrekende ledematen, leek me vreemd genoeg niet te deren. Mijn hond Pico was altijd aan mijn zijde. Mijn broers gingen ook vaak met me mee op onze avonturen door het bos en naar de “Vijver”.
Een van de plekken waar ik graag kwam, was de boerderij achter in het park. Ik speelde met Gerrit, de zoon van de boer Wensink. Ik vond het heerlijk om met hun katten en honden te spelen. De boerin, mevrouw Wensink, had altijd een vers glas melk voor ons en vers gebakken brood met boter en suiker er bovenop. Omdat er thuis niet genoeg te eten was, hebben de Wensinks ons vaak geholpen omdat voedsel schaars was. Soms gromde mijn maag voor het slapen gaan.
Moeder kwam altijd naar boven om me in te stoppen en als ik haar vertelde dat ik honger had, maakte ze een kom gekookte melk met verkruimelde brood erin. Het smaakte zo heerlijk en ik vond het geweldig! Er was niet veel variatie in ons eten, dus mijn moeder moest erg innovatief zijn.
De bakkerijen verkochten tijdens de oorlog geen taarten of gebak, dus kwam moeder met haar eigen recepten. Haar recept voor een verjaardagstaart was dit: een grote stapel pannenkoeken, gelaagd met jam en dikke vanillepudding met poedersuiker erop. We hebben allemaal genoten van deze bijzondere taart. Op de velden voor het Paleis werden volop suikerbieten verbouwd en er werden allerlei gerechten van gemaakt. Konijn was ook een gerecht dat vaak werd geserveerd, soms gecamoufleerd als een dikke vleesstoofpot.
Als de voorraad echt op was, ging moeder met haar fiets (met houten banden) naar de boerderijen buiten Apeldoorn om kaarsen te ruilen voor eten. In die tijd bestond ons gezin van 4 ook uit mijn grootouders, 4 onderduikers en onze vriend Blandy, wiens verloofde piloot in de eerste maanden van de oorlog werd neergeschoten. Soms logeerden er wel 20 mensen bij ons. Nederlandse mannen doken destijds onder vanwege de ‘razzia’s’. Bij deze razzia’s werden mannen opgepakt om in Duitse kampen te werken. Ons huis was een goede schuilplaats!
Een andere persoon die bij onze grote familie kwam, was Narda. Ze werkte vroeger voor een dame die in een groot huis aan de Loolaan woonde. Haar werkgever was zeer actief in het verzet. Op een dag werd ook zij opgehaald en naar een kamp in Duitsland gestuurd om nooit meer terug te keren. Vader kwam erachter dat Narda een ander huis zocht en vroeg haar om voor ons te komen werken. Door de activiteiten van haar voormalige werkgever moest ook zij onderduiken uit angst dat de Duitsers haar ook zouden verhoren. Narda was een verlegen persoon, maar altijd lief. Ze bleef bij ons gezin tot ze stierf in 1962.
Mijn broer Robbie was 5 jaar ouder dan ik en was een echte onruststoker. Hij was wel leuk om mee te spelen. We hebben veel avonturen beleefd door het park. Op een keer vond hij een oud bad, sleepte het naar de “Vijver” en begon erin rond te peddelen. Al snel vlogen de vliegtuigen over en dat maakte hem zo bang dat hij het bad omkiepte en in het water viel. Robbie en ik liepen een tijdje samen naar school. We liepen langs de huizen van mensen, belden aan en renden zo snel als we konden weg. Moeder werd vaak naar het kantoor van de directeur geroepen voor Robbie. Hij was een echt deugniet, maar geliefd bij iedereen.
Ik herinner me dat ik erg ziek was door mijn amandelen. Ik heb een hele tijd in bed gelegen. Vader zou een speciaal diner voor me maken en ik weet nog hoe het smaakte. Het bestond uit appelmoes, aardappelpuree en een zachtgekookt eitje. Dat kon ik tenminste slikken! Opa plukte een bosje wilde bloemen voor me en zette ze naast mijn bed. Dat vond ik ook geweldig! Kort daarna moesten mijn amandelen worden verwijderd. Moeder bracht me op haar fiets met houten wielen naar het ziekenhuis. Ik was bang om in het ziekenhuis te blijven. Maar toen ik naar huis mocht, haalden mijn ouders me op in een koets met paarden ervoor. Toen reden er namelijk bijna geen auto’s meer.
September 1944, gewonde parachutisten
Weer een droevige dag heeft een enorme indruk op mij gemaakt. Ik herinner me dat gewonde soldaten, zowel Duitse als Britse, naar het paleis werden gebracht. Rijen en rijen ambulances stonden voor ons huis te wachten. Er kwam een verschrikkelijke schreeuw uit een ambulance van een soldaat die in zijn longen was geschoten. Ik hoor die kreten nog steeds.
“In 1967 vertelde mijn Vader ons het volgende verhaal……..
Op het grasveld voor de oost vleugel werden alle Britse gewonden neergelegd, er waren er zoveel. Sommigen waren zeer zwaar gewond. De Duitse gewonden werden het eerst geholpen en werden naar binnen gebracht voor behandeling, operaties, etc..
Mijn Vader P.C. Wiessner, die zijn positie hield als hoofd van de algemene en electro-technische dienst gedurende de oorlog, als vertegenwoordiger van Koningin Wilhelmina, had opdracht gekregen van de Koningin om haar huis zo goed mogelijk te bewaken.
Hij zag dat de Britse gewonden totaal genegeerd werden en al uren op het gras lagen.
Aldus ging hij naar de Duitse artsen met het strenge verzoek om meteen aandacht te schenken aan de Britten……..wat toen ook werd gedaan”.
De gewonde Britse soldaten werden in kamers met uitzicht op het park geplaatst. We liepen daar langs en lieten de soldaten een “V”-teken met onze vingers zien en waren opgewonden toen ze het teken teruggaven. Vader liep vaak langs de keukens en als hij de ketels met eten zag, een gedeelte voor de Duitse patiënten en een gedeelte voor de Britse patiënten ging hij de etiketten veranderen. Normaal gesproken was het voedsel dat aan de Duitsers werd geserveerd veel beter dan het voedsel voor de Britse krijgsgevangenen. De Duitsers scholden de kok uit voor het serveren van zo’n vreselijk eten.
Toen de Britse soldaten beter werden, zorgde vader ervoor dat een van zijn loodgieters naar hun kamers ging. Hij vertelde de Duitsers dat er een probleem was met het sanitair. De loodgieter had kaarten bij zich en instructies om te ontsnappen. Op een donkere nacht bonden de soldaten de lakens aan elkaar en ontsnapten. In het park stonden mensen uit de Nederlandse ondergrondse te wachten om hen in veiligheid te brengen.
4-11-44, een aanval op het Loo
Op een dag, toen de vliegtuigen extreem laag vlogen, hoorden we machinegeweren schieten. Mijn ouders waren niet thuis, dus mijn grootouders namen ons mee naar de gang, de veiligste plek in huis. We hebben daar gewacht tot het weer wat rustiger werd. Ik was zo bang en huilde om mijn ouders. We waren zo bang dat ze in het kruisvuur waren beland. Ook was mijn broer Robbie niet thuis. We wisten dat hij ergens in het park aan het spelen was. Toen kwam hij schreeuwend opdagen en was zo wit als sneeuw. Hij vertelde ons dat toen het schieten begon, hij zich achter een grote boom verstopte. Hij had een vliegtuig zien neergeschoten worden, terwijl het over zijn hoofd vloog en niet ver van zijn schuilplaats crashte. Later nam hij iedereen behalve mij mee om het wrak en het geamputeerde been van de piloot te laten zien.
De enige schade aan het paleis was de voorruit waar een stuk van het vliegtuig het raam had verbrijzeld. We hadden geluk dat niemand gewond was geraakt. Aan het eind van de dag waren we zo opgelucht toen mijn ouders ongedeerd thuiskwamen. Ze hadden zich zorgen om ons gemaakt sinds de schietpartij en de bombardementen die zo dicht bij het paleis waren geweest.
De lanen die naar het paleis leidden waren een ramp. Takken waren gevallen en hele bomen waren omgevallen. De “Paleis Laan” (middelste rijstrook) werd het hardst getroffen. Ik herinner me dat ik me extreem verdrietig voelde over al deze vernietiging.
Op 4 november 1944 kreeg het 181ste Royal Air Force Squadron opdracht het noordelijke paviljoen van de Koninklijke Stallen van Paleis Het Loo, toen bezet door SS troepen, te vernietigen. Twaalf Typhoons vernietigden met hun raketten het gehele paviljoen (zie bovenstaande afbeelding), dat niet meer werd opgebouwd.
Het leven gaat door.. veel alledaagse dingen niet meer verkrijgbaar, geen elektriciteit, strijd met de Duitsers
Het leven ging door en we stonden voor nieuwe uitdagingen. Kleding, schoenen en veel alledaagse dingen waren niet meer verkrijgbaar in de winkels. Toen begon ik ineens overal uit te groeien! De naaister van mijn moeder, maakte voor mij jurken, broeken en jassen van gordijnen. Op zolder stonden koffers met oma’s bloomers (soort lange onderbroeken) waarvan schattige onderkleding voor mij werd gemaakt. Ook oma breide sokken, sjaals en wanten voor ons.
Meestal hadden we geen elektriciteit. In de zomer was dat geen probleem, want het bleef tot 23.00 uur licht. In de winter hadden we echter overal in huis kleine waxinelichtjes staan. Het was gezellig en iedereen ging vroeg naar bed. Er werd gekookt op een houtkachel in onze ruime keuken. In het midden werd een grote ronde kuip geplaatst gevuld met warm water. Het water in het bad krijgen was een beproeving, aangezien het water uit een kleine beek achter het paleis kwam. De emmers water werden eerst op de houtkachel gekookt voordat het in het bad ging. Daarom moesten veel mensen hetzelfde water gebruiken!
De grote oude houtkachel roept veel goede herinneringen op. Het hield ons warm in de winter. Vader bakte er heerlijk brood in en maakte altijd een broodje speciaal voor mij. Op een keer legde Robbie een nieuw paar schoenen in de oven om ze op te warmen voor school. Maar tegen de tijd dat hij zich herinnerde dat ze daar waren, waren ze al helemaal verbrand. Tjonge, hij kwam in de problemen en liep uiteindelijk op een paar klompen naar school. Pico, onze hond, sliep naast de kachel en ik herinner me dat ik lekker bij hem lag en vond dat heerlijk om zo bij hem te liggen.
Omdat er veel mensen bij ons woonden, sliep ik bij mijn ouders. Op een nacht tegen het einde van de oorlog werd ik wakker door mijn vader die verwoed met lakens zwaaide bij de geopende ramen. Mijn moeder lag heel stil in bed. Vader riep om hulp. Plotseling hadden we verpleegsters en dokters rondrennen met zuurstofflessen die probeerden moeder te reanimeren. Oma nam me mee naar haar kamer waar ik flauwviel. Later hoorde ik dat het koolmonoxidevergiftiging was. We hadden allemaal kunnen sterven als de Duitse artsen en verpleegsters ons kwamen helpen.
De zuurstofcilinders waren slechts een paar dagen voordat dit gebeurde aangekomen. Omdat vader in de Nederlandse ondergrondse werkte, werd hem aangeraden de cilinders te demonteren zodat de Duitsers ze niet op hun patiënten konden gebruiken. Mijn vader volgde echter zijn geweten en weigerde hen te saboteren. Hij wist niet dat we dagen later de eerste patiënten zouden zijn die ze zouden gebruiken.
Natuurlijk waren niet alle Duitsers slecht. Ik herinner me een evenement waarbij we schaatsten op de “Vijver” toen er vliegtuigen over kwamen die schoten op de auto’s op de “Amersfoortse weg”. Opeens verliet iedereen het ijs en verstopte zich achter bomen en onder struiken. Een Duitse soldaat die ons in de gaten had gehouden, greep me, gooide me achter een boom en bedekte me met zijn lichaam. Hij beschermde me en niemand raakte gewond!
Ik had een groep vrienden, voornamelijk kinderen van mensen die op het paleis of de boerderij werkten. We speelden de Duitsers vuile streken door onze ouders na te doen die in de Nederlandse ondergrondse werkten. We maakten het de Duitse kok ook heel moeilijk. De Duitse kok hield palingen in manden die in de beek dreven en wij lieten ze stiekem los. Hij zou ze die avond voor het avondeten opdienen. Toen hij zich realiseerde dat ze weg waren, schreeuwde en schreeuwde hij en riep een paar hele slechte Duitse woorden. Gelukkig heeft hij ons niet betrapt!
Toen we hoorden dat de Duitse officieren een sociaal evenement in het Paleis theater hadden gepland, plasten we op elke stoel! We konden ons alleen maar voorstellen hoe de achterkant van de damesjurken eruit zou zien na het zitten op deze natte stoelen. Wederom hadden we geluk en werden we niet gepakt.
Mijn broer Hans was vaak ziek. Hij leed vreselijk aan astma. Ik herinner me dat mijn ouders zich vaak zorgen om hem maakten. Hij was altijd erg beschermend tegen mij en ik hield heel veel van hem. Ik luisterde graag naar hem pianospelen, maar dat was na de oorlog. Hij zou de hele piano uit elkaar halen en het laten klinken als een ‘Honky Tonk’ piano. Hans was 7 jaar ouder dan ik.
De bevrijding nadert…
Tijdens de “Hongerwinter van 1944” gingen veel mensen uit de grote steden in Nederland op voedseltocht. Deze mensen reden op de fiets van Amsterdam naar ons gebied toen voedsel schaars was. Ik herinner me een voorval toen een vrouw bij ons aanbelde en toen ik de deur opendeed, viel ze flauw van de honger. Ze was helemaal vanuit Amsterdam op de fiets gekomen om te bedelen om eten. Nadat ze bij ons wat gegeten had, ging ze weer op weg. Veel van deze mensen zijn nooit teruggekeerd naar hun families. Omdat ze samen met Duitse transporten de hoofdweg naar Apeldoorn (Amersfoortse weg) moesten oversteken, werden zij een perfecte doelwit voor geallieerde jachtvliegtuigen.
Het leek zo lang voordat de lente van 1945 aanbrak. De winter was lang en koud geweest. Nu begonnen er ineens dingen te gebeuren. De Duitsers vertrokken plotseling massaal. Het paleis leek leeg. Ik kon vrij rondlopen. Ik gluurde in de kamers van de verpleegster en zag dat ze veel van hun bezittingen hadden achtergelaten. Ik wilde wat van hun spullen afpakken, maar vader zei dat dat diefstal was. Ik denk dat hij me een lesje moraal wilde leren.
Het geluid van vallende bommen was eng. De gevechten kwamen dichterbij en vader bracht ons allemaal naar de kelders onder het midden van het paleis. Door het opblazen van het munitiedepot in Hoog Soeren zijn enkele ruiten verbrijzeld. In de wijnkelder waren de meeste flessen uit de schappen gevallen. We konden de wijn ruiken en het was een verschrikkelijke puinhoop.
Vader en mijn broers liepen rond met dekens over hun hoofd toen ze de schade inspecteerden. We verbleven 4 dagen en 5 nachten in de kelders. In mijn herinnering waren het donkere, enge dagen met weinig eten. We sliepen op de koude grond. Mijn dierbare hond Pico hield me warm. We aten Duits zuur brood en gebruikten zoete gecondenseerde melk als smeersel.
Plotseling kwam het bericht dat de Canadese troepen voor het paleis stonden. Het betekende dat het eindelijk veilig was om uit onze schuilplaats te komen! Het is moeilijk om de gevoelens te beschrijven die ik had toen ik uit de duisternis en in de zon kwam. We hoefden niet meer bang te zijn! Na 75 jaar kan ik me die dag nog levendig herinneren. Iedereen was dolgelukkig!
Moeder haalde de doos met gekleurde haarlinten tevoorschijn. Nu konden we ze trots dragen. Dus droeg ik een grote oranje strik in mijn haar.
Het eerste echte eten dat we kregen was van de Canadezen en het smaakte zo heerlijk! De grote witte sneetjes brood met echte boter en suiker waren mijn favoriet! De Canadezen deelden ook kauwgom en snoep uit. Wat een feest!
Overal stonden grote tanks en Canadese soldaten. Ze sloegen hun kamp op in de lanen die naar het paleis leidden. Mijn broers mochten meerijden op de tanks en jeeps. Apeldoorn vierde de bevrijding met optochten en allerlei activiteiten. Uiteraard werden ook de mensen die hun leven gaven herdacht en werd er een monument opgericht voor de Grote Kerk. Mijn ouders lieten mij een krans leggen bij dit monument ter nagedachtenis aan allen die hun leven hadden gegeven om ons dierbare land te bevrijden.
Dit zijn mijn herinneringen aan de oorlogsjaren. Ik ben dankbaar dat mijn familie niets is overkomen door deze vreselijke oorlog, behalve misschien op wat slepende enge herinneringen na.