Je opa is drie keer opgepakt. De eerste keer (3 juli 1943) was hij snel terug, de tweede keer (31 oktober 1944) is hij opgepakt samen met Paul Groenewegen. En de laatste keer (28 november 1944) is hij naar Duitsland vervoerd naar een krijgsgevangenkamp.
Toen de oorlog was afgelopen zei de wasbaas, (vermoedelijk Dhr. Quartel) ‘dat kan toch niet dat onze dokter nog niet terugkomt’ uit het kamp in Neubrandenburg.
Het kamp was door de Russen bevrijd en bezet. Hij heeft toen zijn was-auto groen geschilderd met een groot rood kruis erop. Ik heb een Rode Kruis pak geleend met strepen erop alsof ik hoog in rang was. Hij had dokterspullen bij zich en een pistool. We hadden geen kaart, geen geld en geen eten. We moesten onderweg bedelen bij de Engelsen. Opa zat eerst in een krijgsgevangen kamp in het zuiden van Duitsland en is daarna steeds verplaatst. Als laatste verbleef hij in Neubrandenburg. Ze hadden het daar zwaar, honger etc.
Al met al was het een spannende tocht. Ik moest een wachtwoord hebben om het kamp in te mogen, een Russisch wachtwoord, wel te verstaan. Daarvoor moest ik dus eerst naar een Russische kazerne, dat vond ik het engste dat ik ooit gedaan heb. Buiten het Russisch spraken zij geen enkele andere taal. Ik heb het wachtwoord uiteindelijk toch gekregen, vraag me niet hoe het gelukt is, ik bibberde gewoon van angst.
Aan de poort zeiden we, ‘wij komen Dr. Piekema halen, want die is ziek!’ (smoes). Tegen Frits (Dr.Piekema) zeiden ze, ‘je vrouw staat aan de poort’. Hij kon het niet geloven. Toen is hij toch gekomen op zijn klompen met stro. Ongeschoren en mager. En zo blij. Het was zo iets geks.
Ze waren heel aardig die Russische kerels. Ze hebben voor een nacht een barak vrij gemaakt, ramen dichtgeplakt en de volgende morgen kregen we witte toast met marmelade, thee en koffie. Dat was zo iets lekkers, daar hebben we van genoten.
We hebben Frits en een andere Apeldoorner meegenomen. Een marechaussee die heel ziek was. Hij had leukemie. Hij was al bijna dood maar die kon toen toch nog even zijn vrouw zien in Apeldoorn. Onderweg heen en terug waren overal vrouwen aan het werk aan de weg, er lagen overal dode paarden en koeien. En lijken. Toen er een straat naar je opa werd genoemd, waren we heel erg trots dat onze naam zo aan Ugchelen verbonden werd. Een spannende tijd in de oorlog maar ook hele fijne praktijkjaren na de oorlog.’