Een ooggetuige uit de Tweede Wereldoorlog:
Maak kennis met
Bertus ten Bosch
Bertus, 85 jaar, woonachtig te Twello, heeft in 1995 zijn jeugdherinneringen aan het papier toevertrouwd, maar ook zijn herinneringen van de oorlogsjaren. Zijn geboortegrond ligt in Terwolde, alwaar hij de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt op boerderij ‘De Holle’. Bevrijding van de Veluwe heeft de eer gekregen om dit met u te mogen delen.
“Ook speelden we vaak met een machinegeweer dat we hadden gevonden”
De eerste gedachte die door mij heen ging was: “Gelukkig dan hoef ik ook niet naar school te komen“. In school komen betekende, dat als je de sommen niet af had, je de volgende dag, vóór de andere kinderen, in school moest komen om het rekenwerk af te maken. Maar dat was van korte duur. Toen het tot mij doordrong wat er aan de hand was heb ik erg gehuild, want ik was doodsbang. Toen ik aangekleed was en buiten kwam, was er ontzettend veel lawaai. Ik hoorde vliegtuigen in de lucht en er werd geschoten. Harde knallen. Deze waren afkomstig van een groot Nederlands kanon, die opgesteld boven aan de dijk. Het was prachtig weer, de bomen stonden volop in bloei, maar daar hadden we op dat moment geen belangstelling voor want we moesten evacueren. Voor de oorlog was er een plan opgesteld dat inhield dat alle mensen, die in een gevaarlijk gebied woonden, in geval van nood geëvacueerd moesten worden. En wij woonden in een gevaarlijk gebied, namelijk de IJssellinie.
Langs de IJssel waren betonnen bunkers gebouwd zgn. kazematten. Deze waren al lang voor de oorlog gereedgekomen. Ik kan me nog goed herinneren als we aan het zwemmen waren in de IJssel, dat we boven op die kazematten gingen liggen om bruin te branden in de zon. Maar toen moesten we evacueren.
De mensen werden ondergebracht op verschillende adressen. Wij moesten naar de Katholieke school in De Vecht. We sliepen daar op de grond, in een klaslokaal waar de schoolbanken verwijderd waren.
Veel hadden de mensen niet meegenomen. Ik weet nog dat ik met mijn hoofd op een kussensloop lag waarin oma van “de Holle” spek en harde worst meegenomen had, (uit de “wimme”) Vader was meestal niet bij ons, want die was bij de luchtbescherming en moest vaak “posten“. Dat hield o.a. in dat er gewaakt moest worden voor diefstal, want de huizen stonden allemaal leeg.
Nederland had geen schijn van kans tegen het machtige Duitse leger. Wel werd er op sommige plaatsen fel gevochten o.a. op de Grebbeberg. Toen Nederland zich na vijf dagen overgegeven had gingen wij naar huis terug en het leven ging weer zijn gewone gang. De eerste tijd merkten we hier niet zoveel van de oorlog. Op 15 Mei 194O wordt door de Duitsers de zomertijd ingevoerd. Dat betekende ‘s avonds een uur langer licht. Als we dan uit school kwamen hadden we nog een zee van tijd om te spelen of te vissen. Samen met Jan Veldhuis, waarmee ik kameraad was, hebben we heel wat uren doorgebracht aan de IJssel en aan de Hank. Ook speelden we vaak met een machinegeweer dat we gevonden hadden in de kolk bij Jan achter het huis.
Ik weet nog dat de loop krom was. Waar het later gebleven is kan ik mij niet herinneren. Al snel wordt er door de Duitsers strenger gelet op de verduistering, wat reeds door de Nederlandse regering voor de oorlog was ingesteld. Als je ‘s avonds op straat liep was alles volslagen donker. Iets wat je je nu nauwelijks meer kunt voorstellen. Het was bedoeld om overvliegende Engelse vliegtuigen het moeilijk te maken, zich te oriënteren. Maar voorlopig zijn het nog Duitse vliegtuigen die het luchtruim beheersen. Als we thuis in de kamer zaten, ‘s avonds als het donker was, dan hoorden we vaak een eenzame nachtjager over komen. Maar dat zou anders worden! Eerst waren het de Engelsen. Die voerden nachtbombardementen uit. Eerst op het Ruhrgebied, later trokken ze ook verder Duitsland in. Ze vlogen met Short-Stirlings, Wellingtons en met de Handley Page Halifax. Later kwam daar de succesvolle Avro Lancaster bij.
De Engelsen hadden de gewoonte om in één grote aanvalsgolf ’s nachts te vliegen. Dat was een belevenis, iets wat moeilijk uit te leggen is aan iemand die het niet meegemaakt heeft. Toch wil ik een poging doen. Het is één van die donkere avonden, dat wil zeggen, nergens brandt licht, behalve in de huiskamer waar één lampje brandt. Mijn vader zit op zijn eigen plaats aan tafel de krant te lezen. De rest van het gezin zit rond de kachel, als plotseling mijn vader de krant neer legt en zegt: “Ik geloof dat ik wat hoor“. Ik sta op en ga naar buiten, waar het koud is. Ik loop naar de weg, waar zich ook al andere mensen verzameld hebben. Ze staan op de weg en zitten bij Tiemens op het hek. Allemaal mensen uit de buurt. Héél in de verte klinkt een dof gebrom. Ik ben bang. Ik ben nog maar tien jaar. In de nabijheid van die grote mensen, voel ik mij tamelijk veilig. Er wordt zacht gepraat. Verder is er niets, alleen dat gebrom, dat steeds dichterbij komt. Alles is donker en er is geen verkeer op straat. Af en toe schijnt er even een bleke maan door de wolken. De bommenwerpers zijn nu bijna recht boven ons en plotseling schieten er felle lichtstralen de lucht in. Op verschillende plaatsen. Ze staan in Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het zijn Duitse zoeklichten, die proberen de vliegtuigen in hun kruislicht te vangen, zodat het luchtafweergeschut in actie kan komen. Er wordt nu ook geschoten. Het zijn zware mitrailleurs die opgesteld staan in de loopgraven. De granaten zijn duidelijk te volgen, omdat er lichtspoor tussen zit. Er heerst een orgie van lawaai. Grote trossen lichtkogels hangen boven Apeldoorn. (“Bundels“, zei mijn vader).
De bommenwerpers zijn natuurlijk niet te zien, maar het zijn er honderden. Er zijn nachten geweest dat er een formatie van duizend vliegtuigen richting Duitsland ging. Dat er veel verloren gingen spreekt vanzelf. Deze avond trekt de formatie richting Zuidoost, dus naar het Ruhrgebied. Geleidelijk wordt het lawaai wat minder en is de hoofdmacht over getrokken. Maar het blijft nog een hele poos doorgaan. Vaak zijn het vliegtuigen die achterop zijn geraakt. Soms door motorstoring, soms ook doordat ze de formatie kwijt zijn geraakt. Vaak hadden ze te kampen met slecht weer boven Engeland, wat het verzamelen vaak bemoeilijkte. De vliegtuigen stegen op van verschillende vliegvelden in Oost Engeland en het verzamelpunt was dan boven de Noordzee. Alles moest gebeuren met absolute radiostilte, want de Duitsers hadden luisterposten langs de gehele kust. Later bouwden ze radarstations.
Terwijl de Engelsen nog met het formeren bezig waren, hadden de Duitsers hen reeds op het scherm en konden ze het afweergeschut en de nachtjagers in gereedheid brengen. Toen de Engelsen dat in de gaten hadden, stuurden ze enkele vliegtuigen vooruit. Deze strooiden grote hoeveelheden zilverpapier (window) uit op grote hoogte. Dit werden natuurlijk enorme wolken van metaal, en werden door de Duitse radar als een grote formatie vliegtuigen gezien. Daarna vlogen de bommenwerpers een andere route en zetten zodoende de Duitsers op het verkeerde been. De radar werd echter steeds verder verbeterd en na een poosje ging die truc niet meer op. Toen het laatste vliegtuig verdwenen was en het weer stil werd, liepen we naar de dijk. Vandaar kon je de lichtflitsen zien van de exploderende bommen, en geleidelijk werd de lucht in het Zuidoosten helemaal rood van de brandende steden in het Roergebied.
“De bommenwerpers zijn nu bijna recht boven ons en plotseling schieten er felle lichtstralen de lucht in.”
Dit is één van die nachtelijke aanvallen op Duitsland die ik mij glashelder kan herinneren. En zo waren er zovele. Ik wil hier graag een citaat aanhalen uit het boek van Martin Caidin: “The night Hamburg died” “….En nu wordt uit die laaiende vuurmassa’s een geweld geboren, dat nieuw is in de geschiedenis. De hitte en de stromen hete lucht geselen de afzonderlijke uitbarstingen van vuur en vormen ze tot een alles verterende razende oceaan van gloed. Geen gebouw binnen die grote cirkel met een doorsnee van ruwweg twee kilometer, is vrij van de omzichheen grijpende vlammen. Alles brandt! De vuurzee die worstelt om te ontkomen aan de hitte, die haar tracht neer te drukken, springt hoger en hoger en jaagt speren van brandende gassen opwaarts. Met een angstwekkende snelheid schieten deze oververhitte gassen tot in de troposfeer, meer dan dertienduizend meter boven Hamburg, gepaard gaand met een zuil van kronkelende rook die zich zelfs acht kilometer verheft boven de vlieghoogte van de bommenwerpers, die de stad in een inferno hebben veranderd. Dit is het moment van de vuurstorm!…”
De volgende dag lag het bezaaid met stroken zilverpapier, wat in werkelijkheid aluminiumfolie is, dus metaal. Wij noemden ze rouwbandjes, omdat de achterkant zwart was. Ze waren er in alle maten, de kleinste waren enkele millimeters breed, de grootste vijf centimeter en wel anderhalve meter lang. De Engelsen noemden het “Window“. Toen de Amerikanen zich met de oorlog gingen bemoeien, werd Duitsland ook overdag aangevallen. En zo kon het gebeuren dat we vanaf ongeveer 1943 dagelijks formaties vliegtuigen zagen, die meestal van ons uit gezien, door het Noorden trokken.
Dat is niet zo vreemd, want ze vlogen nu een poosje boven het IJsselmeer. Daar hadden ze geen last van het afweergeschut. De vliegtuigen waren soms haast niet te zien, je zag alleen de condens strepen, zo hoog vlogen ze. Maar soms kwamen ze ook recht over ons heen, dan waren de vliegtuigen duidelijk te zien. Dan hoorde je boven het lawaai van de motoren uit het ratelen van de mitrailleurs, die vuurden op de Duitse jagers, die tussen de bommenwerpers vlogen. Vaak lagen we languit in het gras, tegen de dijk naar boven te kijken, dan kreeg je niet zo’n pijn in je nek.
Het Bombardement op Hamburg, ook wel Operation Gomorrha genoemd, was het bombardement dat de Britten in de Tweede Wereldoorlog, op 24 juli 1943, uitvoerden op de Duitse stad Hamburg Het offensief van ‘Bomber’ Harris duurde tot 3 augustus. In totaal vlogen 2353 zware bommenwerpers over de stad. Er viel ruim negenduizend ton brisant- en brandbommen. In de nacht van 24 juli vielen bijna honderdduizend brandbommen op de stad.
Het was trouwens behoorlijk gevaarlijk want de granaatsplinters van het afweergeschut en de lege mitrailleurhulzen, regenden naar beneden. In de buurt van Terwolde stond op twee plaatsen Duits luchtafweergeschut opgesteld. Maar er kwamen ook andere dingen naar beneden, zoals beugels waar de hulzen mee aan elkaar zitten. En papier, van allerlei soort. Pamfletten met teksten en verder alles wat uit het vliegtuig werd gegooid. Vaak waren de vliegtuigen allang verdwenen, dan zweefde er nog van alles in de lucht. En als het dan dicht in de buurt bij ons neerkwam dan renden wij ernaartoe.
Voor ons waren de vliegtuigen met hun bemanningen vrienden. Als kind had ik natuurlijk helemaal geen verstand van wat de oorlog eigenlijk betekende. Maar we wisten wel dat alles wat Duits was, zo snel mogelijk vernietigd moest worden. Nou, dat zouden al die grote vliegtuigen weleens even opknappen. Maar op dat moment wist ik niet dat in die grote vliegtuigen jongens zaten, die een paar jaar ouder waren dan ik. En die met dat grote vliegtuig, afgeladen met bommen en benzine, helemaal naar Berlijn moesten vliegen. En die groen en geel waren van angst.